Archief BROEKHUIZEN-BROEKHUIZENVORST
VERVOLG KASTEEL OOIJEN DEEL II door M. Flokstra
​
​
​
Op 17 mei 1632 kwamen huis en heerlijkheid Ooijen terecht bij de oudste dochter van Marten, Gertruidis Alexandra van Broeckhuysen, nadat haar broers Johan en Willem waren overleden. Zij was v66r 1626 al gehuwd met Johannes Willem Louwerman, die uit een bekend Emmericks geslacht stamde. Over deze tak van de familie Louwerman/Lauwerman is niet veel bekend.
Na de dood van Gertruidis Alexandra van Broeckhuysen werd in 1682 haar kleinzoon, die even eens Johan Willem Louwerman heette, met Ooijen beleend". Hoewel zijn vader Martinus in 1656 als heer van Ooijen werd vermeld, was hij nooit met Ooijen beleend. Martinus Louwerman huwde op 26 april 1649 te Broekhuizenvorst met Anna Sibilla Ingen Haeff. Martins zoon, Johan Willem, volgde zijn grootmoeder op. Hij werd op 5 december 1682 met Ooijen beleend. Hij trouwde op 13 augustus 1681 met Helena Mechtildis van Nyevenhem genaamd Neukirchen. Het echtpaar kreeg drie kinderen en wel Anna Helena en de tweeling Martinus Jacobus en Georgius Willem. Na de dood van zijn vrouw hertrouwde Johan Willem met Anna Catharina van Odenhoven. Zij schonk aan de kerk van Broekhuizenvorst een zilveren schaaltje, waarop haar wapen stond afgebeeld. Dit is een alliantiewapen en vertoont ons een gedeelde ruit met rechts het familiewapen van Louwerman, de boerenzwaluw, en links het wapen van de familie Van Odenhoven, een naar rechts klimmende leeuw. Uit die tijd zijn er ook nog twee windvaantjes bewaard gebleven waarop beide wapens voorkomen. Dit wapen werd door de Stichting Kasteel Ooijen als logo gekozen.
Tot zijn dood op 3 december 1709 was Johan Willem Louwerman heer van Ooijen. Hierna kwam Ooijen aan zijn oudste zoon, Martinus Jacobus Louwerman. Deze heeft, in de korte tijd dat hij heer van Ooijen was, orde op zaken moeten stellen, want de erfenis was belast met maar liefst negenduizend gulden. Kort voor zijn dood maakte Martinus Jacobus op 12 juli 1712 een testament, waarin hij alle goederen naliet aan zijn zus Anna Helena". Ruim een week later, op 21 juli 1712, stierf Martinus Jacobus. Huis en heerlijkheid Ooijen kwamen vervolgens in handen van Anna Helena, die op 26 september 1712 als nieuwe eigenares te boek werd gesteld. Zij trouwde op 6 juni 1714 in de kerk van Broekhuizenvorst met Johan Franciscus de Vits. Op 22 december 1714 maakte Anna Helena haar testament, waarbij zij al haar goederen naliet aan haar echtgenoot. Lang duurde dit huwelijk niet, want reeds op 8 februari 1718 overleed de Vrouwe van Ooijen in het kraambed. Johan Franciscus de Vits bleef achter met twee kleine dochtertjes, Maria Theresia en Johanna Margaretha. Hij zag kennelijk geen heil meer in het bezit van Ooijen en hij begon er over te denken om het te verkopen. Op 7 december 1718 werd er een voorlopige verkoopakte opgesteld tussen De Vits en Johan Frederik, graaf van Schaesberg, maar om onduidelijke redenen ging deze verkoop niet door.
Nauwelijks drie maanden later, in april 1719, vond er wel een verkoop plaats. De koper was Hendrik Ignatius Schenck van Nydeggen uit Sevenum. Hij werd op 4 april 1719 met huis en heerlijkheid Ooijen beleend. Een aantal jaren later, in 1727, kocht Hendrik Ignatius van de erfgenamen van wijlen Justinus Francois de Fleming de rechten van de heerlijkheid Broekhuizenvorst.
In 1728 werd er een proces aanhangig gemaakt tussen de heer van Ooijen en de pastoor van Broekhuizenvorst, dat betrekking had op het kaf van de korentienden van Ooijen. Dank zij dit uitvoerig proces bezitten we een aardige, maar gebrekkige kaart van de heerlijkheid Ooijen.
In 1737 werden de huwelijksvoorwaarden opgesteld tussen Maximiliaan Theodor Arnold Schenck van Nydeggen en Anna Maria Francisca, dochter van Simon Petrus Coninx. Van wederzijdse ouders kregen zij een huwelijksgift mee. Zo kreeg de bruidegom alle rechten van de heerlijkheid Ooijen toebedeeld, mits hij aan zijn broers en zussen na de dood van zijn vader een afkoopsom zou betalen. Het paar kreeg van de zijde van de bruid het dagelijks onderhoud, wat jaarlijks neerkwam op honderd rixdaalders. Een paar dagen later trouwden Maximiliaan en Anna Francisca op 21 juni 1737 te Geldern.
Na de dood van Hendrik Ignatius Schenk van Nydeggen, overleden in 1747, verkochten zijn erfgenamen op 26 september 1750 het huis en de heerlijkheid Ooijen en de heerlijkheid Broekhuizenvorst aan hun broer Maximiliaan Theodoor Arnold. De afkoopsom bedroeg negenduizend pattacons". Uit het huwelijk van Maximiliaan met Anna Francisca Coninx kozen twee kinderen de geestelijke staat. Antoon Joseph trad in bij de Kruisheren te Venlo en Maria Cunera werd non in het klooster Maria Weide in dezelfde stad. Maximiliaan Theodoor Arnold overleed op Driekoningen in 1763. In hetzelfde jaar, op 3 februari 1763, vermaakte zijn zoon, Antoon Joseph al zijn rechten op Ooijen en de heerlijkheid Broekhuizenvorst aan zijn moeder.
De families Coninx en Haffmans
Anna Maria Francisca Coninx hertrouwde onder huwelijksvoorwaarden in 1764 met Georg Ludwich Edmund, Freiherr von Blanckart, heer van Issum, Miirmter en Wustenfeld. Het meisje Coninx, oorspronkelijk van eenvoudige afkomst, werd deftig. Zij noemde zich na het huwelijk zelfs Barones von Blanckart en Vrouwe tot Ooijen. Het huwelijk hield niet lang stand, want op 5 april 1775 kwam er een scheiding". Volgens deze akte moest Anna Maria Francisca Coninx diep in haar buidel tasten. Zij verplichtte zich aan Georgh Lodewijk von Blanckart 80 malder rogge te leveren en ze moest hem ook 2.000 Kleefse rijksdaalders betalen. Dit bedrag mocht zij in termijnen voldoen. Overigens behield Von Blanckart het zittingsrecht van Ooijen in de Staten. Uit een andere bron blijkt echter, dat zij de boerderij Daelmanshof gelegen onder Stenden bij Aldekerk kreeg toegewezen. De financiele toestand van Mevrouw Coninx was zeker niet rooskleurig, wellicht zou dit wel eens een van de redenen kunnen zijn, waarom Anna Maria Francisca Coninx van het bezit van huis en heerlijkheid Ooijen afzag. Zij verkocht haar Ooijense bezittingen in 1775 aan haar ex-echtgenoot. Von Blanckart werd op 10 oktober 1775 in Grave beleend met diens verworven bezit. De gewezen Vrouwe van Ooijen overleed op 11 november 1783 en de heer van Ooijen, Freiherr Von Blanckart, stierf op 2 augustus 1790. Na haar dood ontbrandde het gevecht om de erfenis. De kinderen uit haar huwelijk met Maximiliaan Schenck hadden door de geestelijke staat afstand gedaan van de erfenis. Hoogstens konden zij wat kleinoden verwachten.
Volgens pastoor Janssen zouden na de dood van Anna Maria Francisca Coninx al haar bezittingen terecht zijn gekomen bij haar nicht , Cunera Francisca Catharina Lambotte, dochter van de Venrayse scholtis Johan Joseph Lambotte en Maria Coninx. De thans opgespoorde archiefstukken geven echter een ander verhaal. Op 6 november 1784 wordt haar neef, Peter Hendrik Coninx, met de heerlijkheid Broekhuizenvorst beleend. Na de dood van baron Von Blanckart werd Peter Hendrik von Coninx op 29 juli 1791 met huis en heerlijkheid Ooijen beleend. Inmiddels was hij op 1 februari 1787 door de koning van Pruisen in de adelstand verheven en mocht zich zodoende 'Von' noemen.
Men kan zich intussen afvragen onder welke voorwaarden hij Ooijen bezat. Een tip van de sluier wordt opgelicht door een akte van volmacht voor de belening van Ooijen op 26 juli 1791. Peter Hendrik von Coninx verklaarde hierin de condities, volgens welke Von Blanckart Ooijen in bezit had gekregen. Anna Maria Francisca Coninx had reeds op 15 juni 1775 Ooijen verkocht. Door het achterwege blijven van betaling kwam Ooijen in handen van de erfgenamen van de gewezen Vrouwe van Ooijen. Peter Hendrik von Coninx zal hierin een belangrijke rol hebben gespeeld. Hij was in die tijd immers zelf 'Stadhouder der lenen van het hertogdom Gelder' en hij wist precies hoe deze zaken in elkaar zaten.
Verondersteld mag worden, dat er rond het jaar 1791 toch een verdeling heeft plaats gevonden tussen Peter Hendrik von Coninx en Cunera Francisca Catharina Lambotte, waarbij aan laatstgenoemde de Ooijense goederen ten deel vielen en Peter Hendrik von Coninx de rechten van de heerlijkheid Broekhuizenvorst kreeg toegewezen.
Door het huwelijk van Cunera Francisca Catharina Lambotte met Jan Arnold Antoon Haffmans kwam het huis Ooijen in het bezit van de familie Haffmans. Deze familie was een soort regentenfamilie welke voorname functies bekleedde, zoals die van kantonrechter en lid van de Provinciale Staten van Limburg. Ook waren enkele leden van deze familie notaris. Hierdoor en ook vanwege het aanzienlijk grondbezit behoorde de familie Haffmans tot de meest welgestelde families in Noord-Limburg. Uit recent onder zoek in het archief van het kadaster bleek, dat de familie Haffmans op Ooijen nogal eens verbouwd heeft, zodanig zelfs dat van het aanzien van het kasteel, zoals de tekenaar uit 1728 dat zag, niet veel meer over is.
De metingen, welke tussen 1821 en 1890 door het kadaster verricht zijn, geven ons een duidelijk beeld van de verbouwingen. In 1867 was er naast afbraak ook bijbouw en in 1877 herbouw van de stroopfabriek en gedeelten van het kasteel. In een onderhandse akte, gedateerd op 22 februari 1846, stemde Cunera Francisca Lambotte toe, dat er een verdeling van goederen tot stand zou komen. Kasteel Ooijen vererfde op deze wijze naar haar zoon Joannes Alexander Leopold Haffmans. Hij was op 22 mei 1820 getrouwd met Dorothea Lambertina, een dochter van de gemeentesecretaris van Venray, Lambertus Verblackt. Het echtpaar Haffmans-Verblackt woonde in Horst waar Joannes Alexander Leopold de functie van griffier van het Horster kantongerecht bekleedde. Uit het vruchtbare huwelijk werden twaalf kinderen geboren. Het zou echter te ver voeren de lotgevallen van alle kinderen te behandelen, vandaar dat wij ons beperken tot diegenen, die voor Ooijen de belangrijkste waren en wel Franciscus Antonius Joseph, Joannes Eugenius en Johannes Hendrik Leopold, die met hun moeder op 12 mei 1862 een akte van scheiding troffen. De moeder kreeg het vruchtgebruik van het kasteel toegewezen, maar Franciscus Antonius Haffmans verwierf door middel van onderhandse verkoopakten in 1866 en in 1867 de delen van zijn broers.
Na vele jaren raadslid en wethouder van de gemeente Broekhuizen te zijn geweest werd Frans in januari 1887 zelfs benoemd tot burgemeester van Broekhuizen. Hij heeft deze functie niet lang kunnen uit oefenen, want reeds op 15 maart 1887 overleed hij ten gevolge van de val van een trapladder die hij tegen zijn appelboom had geplaatst. Op 5 juni 1891 was er opnieuw een deling, die tot gevolg had dat de broers Leopold en Karel Haffmans de nieuwe eigenaren werden.
Het waren slechte tijden voor Ooijen, want in de krant van begin februari 1913 lezen we, dat notaris Haffmans op maandag 3 maart 1913 het landgoed Ooijen openbaar zou verkopen om uit onverdeeldheid.te geraken". Was er geen koper? Of zag men een meer elegante manier van delen? Op 13 december 1913 kwam men namelijk overeen, dat kasteel Ooijen aan Leopold Haffmans werd toebedeeld. Zijn broer Karel kreeg uit de boedel Huize Ooijen, ook wel 'de villa' genoemd. Daarna gingen Leopolds zaken niet zo best, waarbij hij zelfs een hypotheek van 75.000 gulden bij de gemeente Bergen in 1916 moest afsluiten. Op 4 februari 1918 verkocht hij zijn bezit onderhands aan zijn neef Oscar uit Helden. Eveneens probeerde hij in 1919 het goed te slijten maar er kwam opnieuw geen koper. Uiteindelijk ging hij over tot algehele verbouwing van de bedrijfsgebouwen. De meeste kregen toen hun huidige vorm. Als pachter verscheen de familie Kallen, die zich naast de landbouw toelegde op de paardenfokkerij. Vooral v66r de Tweede Wereldoorlog werd door E. Kallen veel tijd besteed aan het fokken van zware Nederlandse trekpaarden. Wijd en zijd wist hij met de paarden uit eigen fokkerij successen te behalen. Uiteindelijk verkocht de notariszoon Frans Haffmans op 17 oktober 1940 het oude familiebezit kasteel Ooijen aan de Naamloze Vennootschap Jos van Liebergen N.V. gevestigd te Venlo. In 1942 brandde de grote schuur bij het kasteel af als gevolg van inslag van brandbommen. Tijdens de oorlogsjaren tot maart 1945 liep het kasteel gelukkig slechts lichte schade op.
In 1951 werd het kasteel gekocht door de familie Hermans, wonend op de Beerendonck onder Broekhuizenvorst. De familie Hermans blijkt bij nader onderzoek door een huwelijk verwant te zijn aan de oude heren van Ooijen uit de zijlinie De Luna Louwerman. In het begin van deze eeuw kwam een tak van de familie Hermans ook in het bezit van Huize de Kolck. Tijdens de ruilverkaveling circa 1960 werden de grachten uitgediept en deels verlegd. De eigenaar, Harry Hermans gehuwd met Maria Renneskens, begon een camping op een gedeelte van het terrein. In 1975 verkocht het echtpaar Hermans het kasteel met camping aan G. Nijhuis. Tot 1981 bewoonde de beheerder nog enkele vertrekken van het kasteel Ooijen. Na zijn vertrek had er geen onderhoud plaats, waardoor het kasteel gedoemd was tot een ruïne te vervallen. De eigenaar G. Nijhuis verkocht in 2001 onder bepaalde voorwaarden de oude ruïne aan de Stichting Kasteel Ooijen om de algehele restauratie veilig te stellen en die begon in september 2002. 'De 'Stichting kasteel Ooijen' is het gelukt om het kasteel voor het nageslacht te behouden. Onder de vloer van de keuken trof men bij werkzaamheden een vroeg negentiende eeuwse waterput aan. Onder de vloer van de eerste kamer rechts bij de ingang trof men uiteindelijk de tweede toren aan. Deze toren, waarvan het bestaan slechts bekend was uit een kaartje van 1728 toont aan, hoe betrouwbaar de onbekende tekenaar die situatie geschetst heeft. De onderzoekers hebben een sterk vermoeden, dat deze mergeltoren uit de veertiende eeuw stamt vanwege de bodemvondsten, het zogeheten Elmpter aardewerk.
Vanaf de 15de eeuw kreeg de mergeltoren gezelschap van een zaalbouw en een bakstenen toren. De bouw van deze toren ligt verspringend t.o.v. de mergeltoren en de ophaalbrug, waarvan de sporen en de vierkante bouwvorm nog duidelijk zichtbaar zijn. Bij de algehele restauratie van het kasteel zijn de contouren van het dak van de bakstenen toren duidelijker tot uiting gekomen.
Het kasteel is bedoeld om vakantieappartementen te verhuren, maar het gehele complex is nu langdurig in de verhuur voor arbeidsmigranten.