Archief BROEKHUIZEN-BROEKHUIZENVORST
Historie van Broekhuizen
Het dorp ligt op een maasduin aan de rivier de Maas en is zeer oud. De eerste vermelding van die naam is in 1228 wanneer een ridder Seger van Broeckhuysen (Segerus de Bruchusen) genoemd wordt als getuige voor de graaf van Gelre. Deze is verbonden aan het dorp als zijn bezitting en ontleent zijn naam hieraan, maar het dorp is natuurlijk ouder. De huizen van het dorp liggen enerzijds aan de rivier de Maas bij een oversteekplaats en anderzijds aan de moerassen (broekland) met een dijk naar Horst. Het ontleent de naam dus aan de ligging van de "huizen aan het Broek". Het heeft in de loop der tijd vele spellingen gekend zoals: Bruchusen, Brughusen, Brouckhuysen en Broe(c)khuysen. In het plaatselijke dialect is het nu "Brokeze".
Romeinse Tijd
Archeologisch bureau Aeres Milieu concludeerde in 2012 over deze oude tijd alsvolgt:
"In de Romeinse periode zijn in de omgeving één, mogelijk twee Romeinse villacomplexen aanwezig. Deze uitgestrekte agrarische bedrijven besloegen grote stukken land. Met de ligging van een mogelijk villacomplex op ca. 200 meter afstand (van de kerk) bestaat de kans dat, vanwege de geomorfologisch gezien relatief beperkte ruimte, de dorpskern bij dit complex behoorde. Derhalve geldt voor de Romeinse periode in de oude dorpskern een middelhoge verwachting" volgens deze onderzoekers.
Overigens zijn er in het Stokt bij Broekhuizen wel enige bouwkundige voorwerpen als dakpannen etc. gevonden, maar (nog) geen bebouwingscontouren.
De Romeinse hoofdweg lag zo'n 5 kilometer westwaarts achter de moerassen en dus niet direct in de buurt. Maar een aftakking richting Broekhuizen met haar rivieroversteek is waarschijnlijk.
Schepenzegel Broekhuizen
Middeleeuwen
Over de middeleeuwen oordeelt hetzelfde bureau Aeres Milieu: "Er zijn aanwijzingen dat er een continuïteit van bewoning is gedurende de vroege middeleeuwen. Hoewel de aanwijzingen spaarzaam zijn, zal de bewoningskern ontstaan zijn rond de kerk. Voor bewoning op slechts enkele meters afstand van de kerk geldt voor de vroege en late middeleeuwen een hoge verwachting. De nieuwere tijd (1400-1800) zal met de vele oorlogen die het gebied heeft gekend mogelijk ook zijn neerslag hebben achter gelaten binnen het plangebied. Ook voor deze periode geldt een hoge verwachting."
Het was in de middeleeuwen wel een zelfstandig landje, dat leenverhoudingen had met de heren van Kleef en Gelre. Daarnaast was men zelf ook weer leenheer buiten Broekhuizen, zoals aan de heren in Sevenum en Swalmen en aan enkele boerderijen. Echter de zelfstandigheid eindigde toen Willem van Broeckhuysen zijn hele hoge heerlijkheid in 1402 formeel aan de steeds machtiger wordende buurman, de Hertog van Gelder en Zutphen, in leen opdroeg. Hij werd daarvoor in ruil rijkelijk beloond met hoge functies en veel vastgoed. Deze datum was overigens ook de eerste echte vermelding van het dorp. Het maakte sindsdien formeel deel uit van het graafschap Kessel, dat sinds circa 1279 aan Reinold I van Gelre was gekomen door aankoop. Maar vermoedelijk al iets eerder dan 1402 maakte het hiervan onderdeel uit. Bij het aantreden van een nieuwe hertog in 1402 en het opnieuw in leen vragen van zijn heerlijkheid was het dus hiervan al onderdeel.
De eerste vermelding van kasteel Broekhuizen is pas in 1434 en de oudste akte op naam van de Schepenen (wethouders) van Broekhuizen uitgevaardigd, dateert van iets later van 2 maart 1461 en dat betekent dat hier al van een echt dorp gesproken kan worden. NB. Aan het pontveer stond jarenlang tot in 2022 een bord vol met foute informatie over de oudste geschiedenis van Broekhuizen, o.a. dat het dorp in 870 vermeld zou zijn in een verdelingsverdrag tussen de Frankische koningen, maar in de originele akte treffen wij de naam echter niet aan. Dat bord is gelukkig verwijderd.
Aquarel Zicht op Broekhuizen circa 1900, waarbij de veergang tussen de huizen in Broekhuizen te breed is weergegeven.
Het dorp Broekhuizen en de Stokt rond 1475.
Er woonden toen iets meer dan 20 gezinnen, waarvan de meeste werkzaam waren in de landbouw. Daarnaast waren er ook andere beroepen in het dorp zoals de veerman, de smid (Gaert die Smyt), de herbergier/brouwer en de molenaar (Henrick Molner), maar we weten ook dat daar Thijs Bogerts, Peter Bastaard en Rut van den Weijer woonden, want die worden vermeld in lijfgewinsboeck van dat jaar. Maar zowel het veerrecht als de molen waren eigendom van de kasteelheer, die toen ridder Reynier heer van Broeckhuysen heette. Er waren vier grotere boerderijen, namelijk De Vonkel (waarop de familie Van den Voewinckel woonde), de Kasteelse Hof, Op ter Stockt en de Hof ter Eyken, waarvan de laatste drie van de kasteelheer waren. Het middelpunt vormde het kasteeltje dat overigens in slechte staat verkeerde (in nood geraeck) omdat de heren van Broekhuizen voordien al enige tijd op hun grote hoofdkastelen te Ammerzoden/Waardenburg verbleven. Het werd door de nu permanent hier wonende kasteelheer Reynier opgeknapt en later van een stevige toren voorzien. Een rentmeester beheerde de goederen en incasseerde de belastingen. Eigenlijk draaide dus alles rond het bezit van de kasteelheer en ook de bewoners waren toen zijn horigen (hier "laten" geheten) en konden niet zo maar vertrekken. De dorpelingen hadden echter wel enige zelfstandigheid want er was een schepenbank en dus eigen schepenen (vaak de meest welvarende inwoners uit het dorp) die recht mochten spreken.
Het Kasteel en de heerlijkheid
Broekhuizen bleef een hoge heerlijkheid tot de opheffing van de heerlijke rechten in 1796, waarbij sinds 1744 de koning van Pruisen als hertog van Gelre én eigenaar van de heerlijkheid de hoedanigheden van leenheer en leenman in zich verenigde. Heerlijkheid en kasteel van Broekhuizen vormden een eenheid, hoewel de eerste schriftelijke vermelding van het huis dus pas uit 1434 dateert. Het kasteel is echter veel ouder. Aan dit kasteel is in de loop der eeuwen veel herbouwd en verbouwd. De laatste grote bouwcampagne vond plaats in de eerste helft van de achttiende eeuw. Van het opgaande muurwerk dateerde waarschijnlijk alleen nog de grote toren uit de 15de eeuw. In de herfst en winter van 1944 viel het kasteel ten prooi aan oorlogsgeweld en thans resteert nog slechts een dichtbegroeide ruïne.
De laatste telg uit het geslacht Van Broeckhuysen, die op het kasteel van Broekhuizen resideerde, was tevens de bekendste inwoner van Broekhuizen: Reynier van Broeckhuysen (vermeld 1450-1496), een geducht veldheer, die onder andere in 1473 de verdediging van de stad Nijmegen tegen de Bourgondische hertog Karel de Stoute leidde en de stad Leiden innam. Later vervulde hij belangrijke opdrachten in dienst van de Gelderse hertog Karel van Egmond. Reynier liet drie dochters na, waarvan er één, Walraven, gehuwd met Steven Van Zuylen van Nijevelt, huis en heerlijkheid Broekhuizen erfde. Daarmee was de familie Van Broeckhuysen in Broekhuizen uitgestorven. In andere plaatsen (onder andere het naburige Ooijen) zetten andere linies de familienaam voort. Daarmee begint voor Broekhuizen een periode van bijna twee en een halve eeuw, waarin door een aantal verervingen in vrouwelijke lijn steeds weer nieuwe familienamen opduiken, zoals Van Malsen, Van Wittenhorst, Huijn van Geleen en Amstenrade, Van Pallandt, Van Plettenberg, Van Wendt en Van Arnstedt. Sommige leden van die families hadden in Broekhuizen hun vaste woonplaats, maar steeds vaker vormden huis en heerlijkheid slechts een onderdeel van een veel groter familiebezit en lieten de heren en vrouwen zich slechts incidenteel in Broekhuizen zien. Het dagelijks beheer werd in zo'n geval toevertrouwd aan een rentmeester, vaak de schout van Broekhuizen.
Rond 1740 werd Broekhuizen een twistappel tussen twee partijen, te weten Cornelia Amalia von Wendt, gehuwd met Joseph Ignatius von Streit Immendingen en haar zuster Frederica Augusta von Wendt, gehuwd met Philip Leopold von Arnstedt. Er zijn verschillende processen gevoerd voor het hof van justitie te Geldern, die er mee eindigden dat in 1744 kasteel en heerlijkheid werden verkocht aan de koning van Pruisen. Vanaf dat moment werd Broekhuizen vanuit Geldern beheerd als koninklijk domein en het kasteel verpacht. Nadat al een grote troepenmacht in Broekhuizen was gelegerd in 1793/1794, viel in 1798 de heerlijkheid Broekhuizen toe aan de Franse Staat als rechtsopvolger van de koning van Pruisen. Na de afschaffing van de heerlijke rechten werden het huis met bijbehorende landerijen als domeingoed beheerd, eerst door de Fransen en na 1815 door de Nederlandse autoriteiten. In 1819 volgde de verkoop aan P.Th. Bovens, burgemeester van Maashees.